I.
Deze overweging willen we wijden aan het kostbaarste “geheim” van het christelijk geloof, nl. de Eucharistie. Neen, het gaat niet over een vrome ritus voor enkele ‘pilarenbijters’. Dit “mysterie” was vanaf het begin van het christendom het hart van iedere gemeenschap van christenen. In de huidige samenleving blijkt ze nauwelijks nog enige betekenis te hebben voor het openbare leven. Zo was het aanvankelijk ook in het Romeinse Rijk. Christenen lieten zich echter door een heidense overheid niet voorschrijven of en hoe zij Eucharistie zouden vieren. Zij gingen ondergronds en organiseerden vieringen in de catacomben, in de grootste verborgenheid. Het Romeinse Imperium stortte in, terwijl Kruis en Eucharistie overeind bleven.
Doorheen de eeuwen werd Eucharistie op de meest verschillende wijzen genoemd én gevierd: Dankzegging, Laatste Avondmaal, Maaltijd des Heren, Breking van het Brood, Heilig Offer, Heilige en Goddelijke Liturgie, Mis…In de sobere en donkere Romeinse kerken was een viering indrukwekkend door zijn eenvoud. In de kathedralen en barokkerken werden de vieringen omgeven door de overvloedige luister van processies, wierook en gezangen met orgelspel, waarvan de klanken langs het plafond rolden. Meer dan een halve eeuw geleden genoot ik als priesterstudent van pauselijke vieringen op het St Pietersplein te Rome, speciaal op hoogfeesten. Het was telkens weer een ongelooflijke pracht aan polyfonische gezangen, schitterende gewaden, processies en wierook, met een benedictijnse waardigheid. Het Woord Gods werd gezongen met een heldere stem en een indrukwekkende melodie. Meest ontroerend zijn wellicht nog de verslagen uit de concentratiekampen aan het einde van de oorlog, toen de nazi’s hun greep op de gevangenen moesten lossen. Had iemand een beetje brood en wijn kunnen bemachtigen, dan werd in een verdoken hoek Eucharistie gevierd. Een priester sprak enkele Schriftwoorden en de consecratiegebeden, waarna een vredewens en de heilige communie. Een goddelijke lichtstraal voor gevangenen in de barak van een hel.
Rond 155 geeft de heilige martelaar Justinus volgende eenvoudige beschrijving: “(Op de ‘dag van de zon’) komen alle bewoners samen… Er wordt gelezen uit de gedenkschriften van de apostelen of de geschriften van de profeten… (dan) spreekt hij die voorgaat een woord van vermaning en aansporing… Vervolgens staan wij allen gezamenlijk op en spreken onze gebeden uit… voor onszelf en voor allen die elders zijn. Wij bidden dat wij waardig bevonden zullen worden nu wij de waarheid hebben leren kennen… (dan) groeten wij elkaar met een kus. Dan wordt aan de celebrant brood en een beker water en wijn gebracht… hij brengt lof en eer aan de Vader van het al door de naam van de Zoon en de heilige Geest en hij spreekt een lange dankzeggen (Grieks: eucharistia) uit … (en) heel het aanwezige volk zegt: Amen… dan geven …diakens aan ieder die aanwezig is van het eucharistisch brood en de wijn en het water. Zij brengen het ook aan de afwezigen” (Justinus, Apologiae 1, 65).
Het Oude Verbond is vol met voorafbeeldingen van de Eucharistie. Melchisedech, een heiden, biedt Abraham brood en wijn aan (Genesis 14, 18-20). Hij is koning van Salem, een “vredevorst” met verfwijzing naar Jeruzalem (psalm 76, 3). Hij zegent Abraham op mysterieuze wijze en Abraham geeft hem 1/10e deel van alles. “Hij (Melchisedech) lijkt op de Zoon van God. Hij blijft voor altijd priester” (Hebreeën 7,3). Een sterke verwijzing naar de Eucharistie is het offer van Abraham, die bereid is het dierbaarste, nl. zijn enige zoon Isaak te offeren (Genesis 22). Zijn geloofsgehoorzaamheid volstaat. Het echte offer zal Jezus zijn, de nieuwe Isaac, die op het laatste ogenblik niet gespaard zal worden. De voornaamste voorafbeelding van de Eucharistie in Het Oude Testament is de Uittocht van het joodse volk uit de slavernij in Egypte, met de doortocht door de Rode Zee, de tocht door de woestijn en de intocht in het Beloofde Land. Het volk laat zich herhaaldelijk verleiden om te morren bij moeilijkheden en daarbij zijn bevrijding en zijn beloften te vergeten. Dan wordt hun “brood uit de hemel” gegeven in de vorm van “een fijne korrelige laag” en misprijzend vragen ze “wat is dat?” (Exodus 16, 15; Hebreeuws: man hoe = wat dat?) Het werd “manna” genoemd. Jezus zal zich openbaren als het echte brood uit de hemel (Johannes 6, 31 vv) en velen zullen er zich eveneens aan ergeren. Uittocht uit Egypte, de woestijntocht en de intocht in het Beloofde Land zijn tevens het beeld van ieder volk en van het leven van ieder mens.
Ook het Nieuwe Testament is helemaal gericht op de eucharistie, het hoogtepunt van Jezus’ leven, dat beschreven wordt als een “opgaan naar Jeruzalem” om daar het doel van zijn komst, zijn levensoffer te volbrengen tot vergeving van de zonden. De vermeldingen over een “wonderbare spijziging” zijn een voorafbeelding. Mattheus, Marcus en Lucas vertellen de instelling van de Eucharistie en Johannes spreekt in hoofdstuk 6 uitvoerig over “het brood van het leven” en de noodzaak van het eten van Jezus’ Lichaam en het drinken van zijn Bloed. In de plaats van de instelling van de Eucharistie geeft Johannes de beschrijving van het Laatste Avondmaal met de voetwassing waarbij Jezus knielt tot op de grond. Tenslotte vermeldt ook Paulus uitdrukkelijk de instelling van de eucharistie (1 Korintiërs 11). Wanneer de paaslammeren op vrijdagnamiddag geslacht worden, sterft Jezus op het kruis als hét Paaslam voor altijd. Hiermee werd de Eucharistie een historische werkelijkheid, die alle voorafbeeldingen vervult.
In de tijd van de Kerk wordt dit offer voortdurend hernieuwd en sacramenteel gevierd onder de tekenen van brood en wijn. Offeraar en Offer – zij het onbloedig – zijn dezelfde en de priester handelt als “een andere Christus” en in naam van de Kerk. Dit zal blijvend gevierd worden tot aan het Bruiloftsmaal aan het einde der tijden en de vervulling van de verzuchting van het slot van de Openbaring: “Kom, Heer Jezus”.
Doorheen de eeuwen is de fundamentele structuur van de Eucharistie met enkele gebaren en woorden onveranderd gebleven: een dienst van het woord met de lezingen, homilie en voorbeden en een dienst van de eucharistie met brood en wijn, consecratie en communie. In de Latijnse kerk waren de vieringen eerder rationeel en sober. In de oosterse kerk meer mystiek en uitgebreid met vele litanieën, processies, wierook en iconen. Zij beschouwen deze vieringen als een aansluiten bij een hemelse liturgie die al lang begonnen is en daarna ook verder gaat. Het is evenwel hetzelfde levensoffer van Jezus Christus tot verzoening van alle zonden. Deze totale gave van zichzelf is tevens de kern van ieder mensenleven.
Eucharistie is in feite alles en alles is eucharistie. Eucharistie vormt het hart van de Kerk en van de mensheid, van de geschiedenis en van het universum. Heel de geschiedenis, vanaf de schepping tot aan de Wederkomst des Heren is hierop gericht.
II
De Schriften van het Oude en Nieuwe Verbond tonen ons hoezeer heel de christelijke openbaring gericht is op de Eucharistie. Alles verwijst naar dit hoogtepunt en hierin ligt ook alles vervat. Op gelijkaardige wijze beschouwen we nu de Eucharistie vanuit de consecratie als een allesomvattend gebeuren. Door de consecratie worden het brood en de wijn omgevormd tot het Lichaam en Bloed van de gestorven en verrezen Heer Jezus Christus, als voorafbeelding van de omvorming van heel de schepping waarin God alles in alles/allen zal zijn. En tevens worden de gelovigen daardoor omgevormd tot het alomvattend Mystieke Lichaam van Christus.
Brood en wijn vertegenwoordigen de schepping. In het Hebreeuws staat hetzelfde woord (lamed-chet-mem) zowel voor “lechem” (brood) als voor “lacham” (strijden). De voornaamste levensstrijd is immers die voor het voedsel en het belangrijkste voedsel is het dagelijks brood. Als iemand niet meer kan werken voor zijn levensonderhoud spreken wij ook van “broodroof”. Welnu, Jezus wordt geboren in Beth-lechem (= huis van het brood). Hij zal hét Brood van het Leven zijn. Wijn en bloed zijn verwant. De wijn is “het bloed van de druiven” (Deuteronomium 32, 14), die geperst worden. En het bloed is in de joodse opvatting de drager van het leven. Het is daarom heilig omdat het leven aan God toebehoort: “Want de levenskracht van mens en dier zit in het bloed. Ik sta u alleen toe het te gebruiken op het altaar om verzoening te bewerken…” (Leviticus 17, 10). Bij Jezus’ veroordeling tot de Kruisdood zal het volk de profetische woorden roepen: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!” (Mattheus 27, 25).
De consecratiewoorden van de Eucharistie werden door Jezus uitgesproken tijdens het Laatste Avondmaal, zoals de synoptische Evangeliën eensgezind getuigen. Jezus neemt brood en wijn en zegt: “Neemt en eet hiervan gij allen, want dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt… Neemt deze beker en drinkt hier allen uit, want dit is de beker van het nieuwe, altijddurende verbond; dit is mijn bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om Mij te gedenken”. Hiermee verwijst Jezus naar drie centrale gebeurtenissen uit het Oude Verbond en geeft er een geheel nieuwe en definitieve betekenis aan.
Vooreerst de unieke offerritus van Mozes. Mozes doet de helft van het bloed van stieren in schalen waarmee hij het volk besprenkelt en de andere helft sprenkelt hij over het altaar, dat God vertegenwoordigt en hij zegt: ”Dit is het bloed van het verbond” (Exodus 24, 8). Er wordt voorgelezen uit het verbondsboek en zij aten en dronken. Welnu, het is naar deze offerritus dat Jezus verwijst wanneer Hij zegt: “…dit is de beker van het nieuwe, altijddurende verbond; dit is mijn bloed…”. Hij offert geen stierenbloed meer, Hij offert zichzelf. Vervolgens vernieuwt Jezus het hoogste feest uit heel de joodse liturgische kalender: Jom kippoer = de Grote Verzoening. Aaron moet het brandoffer opdragen om zichzelf en het volk te reinigen en te heiligen en het heiligdom binnengaan op de grote verzoendag: “… om het brandoffer op te dragen voor zichzelf en voor het volk en zo voor zichzelf en het volk de verzoening te voltrekken” (Leviticus 16, 24). Hiernaar verwijst Jezus wanneer Hij zegt: “…dit is mijn bloed dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden…”. Jezus hoeft niet zoals Aaron te offerenvoor de vergeving van eigen zonden. Hij geeft zijn Bloed voor de verzoening van allen. Tenslotte is er “de gedachtenis”. Het joodse volk is bij uitstek het volk van de herinnering, de gedachtenis. Het is geroepen om de weldaden van God te blijven gedenken en op die wijze de gaven hiervan te blijven ontvangen. Dat is ook de betekenis van iedere liturgische viering: gedenkend vieren en er nu de vruchten van ontvangen. Het joodse volk moet het grote bevrijdingsfeest van Pasen vieren door op de 14e Nissan in de namiddag een lam, een schaap of een geit te slachten en ’s avonds samen in familie te eten ter gedachtenis aan de bevrijding uit Egypte: “Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken…” (Exodus 12, 14). Hiernaar verwijst Jezus wanneer Hij opdraagt: “Blijft dit doen om Mij te gedenken”. Hij vraagt ons dat we zijn levensoffer als hét nieuwe Pasen zouden blijven gedenken en vieren om aan deze bevrijding deel te nemen. Ziedaar het totaal nieuwe van Jezus’ Eucharistie als vervulling van het Oude Verbond. Hij is tegelijk de ware Hogepriester, het Offerlam en de Tempel. Hij draagt zichzelf op en geeft zijn eigen bloed tot verzoening van de zonden van alle mensen.
Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie was er onder de Latijnse kerkvaders behoorlijk wat wrevel omdat vertegenwoordigers van de oosterse kerken telkens maar wezen op de noodzaak om een grotere aandacht te geven aan de heilige Geest. Ik was op het einde van het concilie als priesterstudent in Rome en herinner mij de gesprekken nog. En deze discussies hebben dieper inzicht gebracht. De omvorming van de Eucharistie is slechts mogelijk door de Geest. Jezus heeft zich uiteindelijk geofferd “door de eeuwige Geest” (Hebreeën, 9, 14). In de heilige Drie-eenheid is de Geest het zich wegschenken van de Vader aan de Zoon en van de Zoon aan de Vader. In de heilsgeschiedenis is de Geest het zich wegschenken van God aan ons. En nu is de Geest de kracht waardoor wij ons kunnen geven aan God. Uiteindelijk werden door Vaticanum II in de nieuwe ritus voor de Eucharistie twee uitdrukkelijke “epicleses” (afsmeking van de heilige Geest) opgenomen: vóór de consecratie vraagt de priester dat door de heilige Geest dit brood en deze wijn omgevormd zouden worden “tot Lichaam en Bloed van Jezus Christus, onze Heer” en na de consecratie opdat wij allen “één lichaam worden en één geest in Christus”, nl. omgevormd mogen worden tot één Mystiek Lichaam van Christus.
Door de consecratie worden brood en de wijn het Lichaam en Bloed van Christus. Dit is echter nog maar het begin van een alomvattende omvorming. Wij allen zijn geroepen om Jezus Christus na te volgen en om zoals Hij ook Eucharistie te worden. En zelfs heel de schepping kijkt ernaar uit: “Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen” (Romeinen 8, 19). God heeft de schepping gemaakt voor de mens, niet omgekeerd. Omwille van de zonde deelt ook de schepping in de gevolgen, nl. de vergankelijkheid door wanorde, lijden en sterven. Wordt de mens verlost, dan zal ook de schepping eens bevrijd worden: “Want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods” (Romeinen 8, 21).
Zo is de omvorming van een weinig brood en wijn tot de gestorven en verrezen Heer Jezus het begin van een proces van omvorming waardoor God aan het einde der tijden heel de schepping zal vernieuwen en omvormen. Dan zal God “alles in allen/alles” zijn (1 Korintiërs 15, 28). Dat zal de ‘echte’ “Great Reset” zijn.
III
De Eucharistie is als een prisma die telkens anders schittert vanuit een andere hoek. Ze is een alomvattend mysterie. Met de consecratiewoorden verwijst Jezus uitdrukkelijk naar de belangrijkste gebeurtenissen uit het Oude Testament, die Hij tot algehele vervulling brengt. Nu overwegen we de Eucharistie vanuit de Communie.
Jezus zegt: “Ik ben het brood des levens… Het brood dat Ik zal geven is mijn Vlees…” (Johannes 6, 35.51). Met grote nadruk blijft Jezus vervolgens zeggen en herhalen dat het brood en de wijn die Hij geeft zijn Lichaam en zijn Bloed zijn en dat het eten van zijn Vlees en het drinken van zijn Bloed noodzakelijk zijn om eeuwig Leven te ontvangen. “Zoals Ik door de Vader, die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij” (Johannes 6, 57). We begrijpen goed dat verschillende toehoorders daardoor erg geschokt waren. Het lijkt een taal voor kannibalen en menseneters. Velen trekken zich daarom uit Jezus’ gezelschap terug. Wanneer ook de apostelen het hiermee moeilijk hebben, stelt Hij hen gewoon voor de keuze: aanvaarden of ook weggaan (cf. Joh 6, 67). Jezus doet geen enkele moeite om zijn uitspraken te veranderen of te verzachten. Petrus geeft zich dan in vertrouwen over: “Heer, waar zouden we anders naartoe gaan, U hebt de woorden van het eeuwige leven” (Joh 6, 67). Ooit kreeg ik een boze brief van een mevrouw nadat ik over dit Evangelie gepredikt had. Zij was zeer categoriek: “dit kan Jezus nooit gezegd hebben!”. Zij vertrok van de algemene menselijke opvatting van toen en van nu. Wanneer twee mensen elkaar extreem haten zeggen wij: ze kunnen elkaars bloed wel drinken! Vanuit deze hoek zijn Jezus’ uitspraken inderdaad helemaal niet te begrijpen. Het goede vertrekpunt, dat helaas ook door bijbelgeleerden wel eens uit het oog wordt verloren, ligt niet in de poging om het Woord Gods in overeenstemming te brengen met de openbare opinie. Neen, eerder omgekeerd: Hoe kunnen we dit Woord van Jezus onverkort verstaan?
Wanneer wij gewoon voedsel tot ons nemen, wordt het mindere door het meerdere opgeslorpt: het minerale, plantaardige of dierlijke voedsel wordt door ons lichaam geassimileerd. Bepaalde elementen daarvan worden uitgescheiden en andere worden uiteindelijk een deel van ons lichaam om dus te delen in de waardigheid van onze menselijke persoon. Door de Communie is het eerder omgekeerd en is het God die ons opneemt en opheft tot op zijn goddelijk niveau. Hij vormt ons om, zodat we steeds meer gaan gelijken op Hem, die zelf het Beeld van de Vader is. Het uiteindelijke doel is dat we met Paulus kunnen zeggen: “Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij” (Galaten 2, 20). Dat bedoelt Jezus met de woorden: “Hij die Mij eet, zal leven door Mij” (Johannes 6, 57). Zo worden we in de Communie één met Christus, met de Vader en met de Geest. Tegelijk worden we één met onze medebroeders en -zusters in die ene gemeenschap van het Mystieke Lichaam van Christus.
Het gaat om de meest omvattende en de meest intieme eenheid. Zoals het brood gemaakt wordt uit vele graankorrels en de wijn uit vele geperste druiven, zo worden onder het “Lichaam” van Christus alle aspecten van zijn leven verstaan en onder “Bloed” alle aspecten van zijn lijden en sterven. Een wijnstok en zijn ranken zijn één, maar dit is een onbewuste eenheid. Man en vrouw kunnen één vlees worden, wat mogelijk zichtbaar wordt in het kind dat uit hen geboren wordt, maar daarmee zijn ze zelf nog niet één geest. We kunnen eerder stellen dat de lichamelijke eenheid van man en vrouw elkaar des te meer één en ook gelukkig maakt, indien ze vooraf geestelijk één zijn. Ongetwijfeld is het omgekeerde ook waar. Een geestelijke verdeeldheid zal door de lichamelijke eenheid nog meer scheiding en pijn veroorzaken. Welnu, deze eenheid van geest is slechts mogelijk door een totale wederzijdse overgave en wordt uiteindelijk bewerkt door de heilige Geest. Aan mensen die in Jezus’ Geest – de geest van de Eucharistie – willen leven zal God deze gelukkig makende eenheid schenken.
De geschiedenis van ons heil is niet een opgaan van de mens naar God, maar een steeds meer afdalen van God naar ons, totdat Hij ons één gemaakt heeft met Hem. Het is Gods passie om ons op te nemen in zijn volmaakt geluk, maar wij moeten meewerken. God laat zich kennen door de schepping. In de schoonheid en grootsheid van het geschapene, kunnen we een afstraling zien van Gods grootheid, goedheid en volheid van leven, wat ons uitnodigt de Schepper te erkennen. Dat is het verwijt dat Paulus aan de heidenen richt: “Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht” (Romeinen 1, 21). Op een tweede manier heeft God zich aan ons geopenbaard, nl. in de heilige Schriften. In het Woord Gods kunnen we Hem lezen en horen. Een derde en definitieve manier is de Menswording van Jezus Christus geweest. Wat dat betekent drukt de heilige Johannes uit in het begin van zijn eerste brief: “Wat vanaf het begin bestond hebben wij gehoord en met eigen ogen gezien, we hebben het aanschouwd en onze handen hebben het aangeraakt, daarover spreken wij, over het woord dat leven is…” (1 Johannes 1, 1-4). Johannes kijkt terug op wat hij met Jezus heeft meegemaakt en is zo overweldigd dat hij nauwelijks uit zijn woorden kan komen en steeds maar hetzelfde blijft herhalen: we hebben het echt gezien, gehoord en meegemaakt. Het zijn eerder uitroepen van overweldigende verwondering. Hij beseft dat het allemaal gebeurde opdat wij met God gemeenschap zouden hebben en ten diepste gelukkig zijn: “… opdat ook gij gemeenschap moogt hebben met ons. En onze gemeenschap is er een met de Vader en met Jezus Christus zijn Zoon. En wij schrijven dit om ons aller vreugde volkomen te maken” (1 Johannes 1, 3-4). God heeft in Jezus Christus evenwel nog een diepere eenheid met ons voorzien. In de schepping kunnen we Hem zien, in de Schrift kunnen we Hem horen, door zijn komst op aarde konden sommigen Hem aanraken en met hem samen zijn, maar in de Communie van de Eucharistie kunnen we Hem eten en drinken, waardoor Hij ons opneemt in zijn goddelijk Leven. Zo is de Communie de diepste neerdaling van God naar ons toe en de meest intieme eenheid met ons, waardoor Hij ons vergoddelijkt. Hierdoor wordt de Communie een overstijgen van onszelf. Terwijl door bepaalde sterke dranken onze vermogens verminderd worden, zullen ze door de Communie juist vermeerderd worden.
Vele westerse samenlevingen evolueren nu steeds meer naar verdeeldheid en discriminatie. Mensen worden als geïsoleerde partikels in een kneedbaar deeg, onder het voorwendsel van gezondheidszorg. Het maakt hen steeds meer ongelukkig. Dit is het tegendeel van onze roeping en van Gods bedoeling met ons. God is volmaakte liefde en geluk. Hij wil mensen steeds meer in harmonie en gemeenschap verenigen tot hun eigen geluk. De Communie in de Eucharistie is hiervan de hoogste uitdrukking. Ontelbaar vele christenen hebben dit in de kerkgeschiedenis begrepen en ook voorgeleefd met een aantrekkelijke creativiteit.
IV
Na onze overwegingen over de menselijke waardigheid hebben we eind oktober vorig jaar onze aandacht gericht op de Eucharistie. Na enkele onderbrekingen beschouwen we nu de Eucharistie nog vanuit het verleden, het heden en de toekomst. Eerst handelen we over de Eucharistie als “herinnering” of “gedachtenis”.
De woorden van Jezus: “Doe dit tot, mijn gedachtenis” nodigen ons uit, niet alleen om de ritus van de Eucharistie te blijven vieren, maar ook om zijn levensoffer in gedachten te houden en na te volgen, zoals we een vorige keer al hebben toegelicht met “het charisma van de voetwassing”. Dit is als het ware de objectieve realisatie van de Eucharistie als gedachtenis. We voegen hier nu een subjectieve betekenis aan toe, nl. de persoonlijke beschouwing en aanbidding. Hiervan gaven zovele gewone gelovigen, heiligen en mystici doorheen de eeuwen ons een voorbeeld. Het is de subjectieve weg van de beschouwing. Met beschouwing, de gedachtenis of de “her-innering (het Latijnse “re-cor-dare” = opnieuw een hart geven), bedoelen we het liefdevol gedenken, waarbij hart en geheugen intens met elkaar verbonden zijn (wat juist de betekenis is van het Hebreeuwse woord: lamed vav: lev = hart).
De Emmaüsgangers zijn hiervan een goed voorbeeld. Na het drama van Golgota, gaan ze zeer droevig naar huis. Onderweg ontmoeten zij de verrezen Heer die ze niet herkennen maar die hen de Schriften verklaart. Zij kenden de Schriften en hadden ook het verschrikkelijk lijden en sterven van Jezus meegemaakt. Aan hun geheugen haperde niets maar er was een kortsluiting met hun hart. Nu zijn ze totaal verward en geestelijk verlamd. Jezus herstelt deze verlamming door zijn uitleg en ze zeggen: “Brandde ons hart niet in ons terwijl Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” (Lucas 24, 32). De kortsluiting is hersteld. Het “liefhebben met het geheugen” gaat weer samen met een “branden van het hart”. Dit is uiteindelijk de zin van iedere liturgische viering: men herdenkt een heilsgebeuren uit het verleden en men ontvangt daarvan nu dezelfde vruchten: een liefdevol vieren en tegelijk beleven.
Deze “eucharistische gedachtenis” is gericht op God én op de mens. Het is als een kind dat aan zijn vader het goede in herinnering brengt: Gedenk Vader, het offer van uw Zoon…. De consecratie is als een vertellen aan de Vader wat Jezus deed. Verder wordt in deze gedachtenis heel de Kerk betrokken, de zegevierende, lijdende en strijdende Kerk: Herinner U Abraham, Isaak en Jakob, herinner U David, herinner u de namen van onze dierbare overledenen, herinner U hen die ons nu besturen…Vervolgens is de “dienst van het Woord” eveneens een uitnodiging tot gedachtenis. Het Woord Gods wordt ons gegeven opdat we het in ons hart-geheugen zouden bewaren en ernaar handelen. Ook de voorbereiding op de Communie en de dankzegging daarna zijn geschikte ogenblikken om in beschouwing bij de Heer te vertoeven. “Zie het Lam Gods…” is een uitnodiging tot biddend beschouwen.
In de christelijke traditie zijn verschillende vormen ontwikkeld om te komen tot een voortdurend liefdevol denken aan Jezus. Eén bijzondere vorm hiervan is het Jezusgebed, vooral in het Oosten ontwikkeld: het voortdurend herhalen van de naam van Jezus of “Jezus, Zoon van de levende God, ontferm U over mij” naar het voorbeeld van het beroemde en ontroerende verhaal van de Russische pelgrim (“De ware verhalen van de Russische pelgrim”). Hierdoor kunnen onze al te menselijke gedachten gelouterd worden om in de geest steeds meer één te worden met God. Een uitmuntende vorm van beschouwing is de stille aanbidding voor het uitgestelde Allerheiligste Sacrament, waarover de Catechismus van de Katholiek Kerk (1992) kortweg zegt: “Door de verdieping van het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in zijn Eucharistie heeft de Kerk de zin ontdekt van de stilzwijgende aanbidding van de Heer, aanwezig onder de eucharistische gedaanten” (nr. 1379). Sinds de late middeleeuwen is er nauwelijks nog een heilige geweest die niet in deze zin een bijzondere “eucharistische heilige” kan genoemd worden. De heilige Johannes Paulus II geeft in zijn brief van Witte Donderdag (1980) verschillende vormen aan: persoonlijk gebed voor het Allerheiligste Sacrament, aanbiddingsuren, uitstelling voor korte of lange tijd, een jaarlijks veertigurengebed, het eucharistisch lof, de sacramentsprocessie en de eucharistische congressen. Deze brief eindigt met de verzuchting: “Dat onze aanbidding toch nooit ophoude”. In de ijver voor grote pastorale activiteiten wordt aanbidding dikwijls vergeten. Nochtans kunnen pastorale projecten slechts vrucht dragen vanuit een geest van aanbidding. De praktijk van aanbidding bij het Uitgestelde Sacrament is in het oosten als zodanig minder ontwikkeld omdat heel hun liturgie beschouwd wordt als één aanbidding, die aansluit bij de hemelse liturgie, die reeds lang bezig was en die verder gaat wanneer de aardse viering eindigt. Deze hemelse aanbidding wordt overigens ook uitgedrukt door de vele iconen van Christus, Maria en de heiligen op het plafond en de muren van oosterse kerken.
Tenslotte is Maria bij uitstek de “Moeder van de herinnering” en de stille liefdevolle aanbidding. Zoals de heilige Augustinus het met een Latijnse woordspeling uitdrukt, heeft zij Jezus in geloof in haar geest ontvangen vooraleer Hem fysisch in haar schoot te ontvangen (“prior in mente deinde in ventre”). Bij het terugvinden van de 12-jarige Jezus in de tempel, schrijft Lucas (3, 51): “Zijn moeder bewaarde alles wat gebeurd was in haar hart”. Vervolgens is Maria de eerste leerlinge van Jezus tijdens zijn openbaar leven. Ze is Hem gevolgd en heeft zijn woord ook volbracht. Moeder wordt men door leven te ontvangen en het ter wereld te brengen. Daarop zinspeelt Jezus wanneer Hij zegt: “Mijn moeder en mijn broeders zijn zij, die het woord van God horen en er naar handelen” (Lucas 8, 21). “Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden” (Lucas 11, 28), En dit geldt op de eerste plaats voor Maria. Zij heeft niet zoals Hagar haar kind in de woestijn onder een struik alleen gelaten en gezegd: “Ik kan mijn kind niet zien sterven” (Genesis 21, 15). Maria was welbewust in Jeruzalem gedurende zijn dramatische veroordeling, geseling en verschrikkelijke kruisweg en zij stond onder zijn Kruis terwijl Hij stierf! Moeders hebben meestal de herinnering van de geboorte van hun kind en verder van een groot deel van hun leven, maar zijn reeds gestorven wanneer hun kinderen zelf oud worden. Maria heeft alles van Jezus’ leven zeer intens en van nabij meegemaakt, van voor zijn geboorte tot na zijn dood, verrijzenis en hemelvaart. Zij staat in het hart van het mysterie van de Menswording, van Pasen en van Pinksteren. En bij het ontstaan van de Kerk verzamelen de apostelen zich eensgezind rond Maria (cfr. Handelingen 1, 14). Zij draagt in zich de gehele schat van de herinnering van de Christus mysteries. Bovendien heeft zij op eminente wijze deze mysteries beleefd. Zij is bij uitstek de “Moeder van de herinnering” en van de stille aanbidding, die de bron zijn van het christelijk leven.
P. Daniel
Pater Daniel
De Vlaamse pater Daniël Maes (°1939) leeft in Syrië, in het zesde-eeuwse Mar Yakub klooster in het stadje Qara, 90 kilometer ten noorden van de hoofdstad Damascus.
Zijn ethiek voor het leven en de steun voor het gezin steekt hij niet onder stoelen en banken.